Uitspraak 25-004 Verwantenraad

Een verwantenraad heeft (ruim) twee jaar geleden gehoord dat de zorgaanbieder (die LVB-zorg, veelal in gedwongen kader biedt) de medezeggenschap wil gaan wijzigen. De wijziging bestaat eruit dat er alleen nog cliënten lid zullen zijn van de raden, en dat verwanten danwel verwantenraden daar niet langer onderdeel van uit zullen maken. De verwantenraad is het daar niet mee eens en in de loop van de tijd is dit meningsverschil danig geëscaleerd. De verwantenraad vraagt de LCvV uitspraak te doen over zes concrete onderwerpen die betrekking hebben op zijn bestaansrecht en de gang van zaken afgelopen periode. De zorgaanbieder vraagt (zelfstandig nevenverzoek) de LCvV om vervangende toestemming te verlenen om de verwantenraad nu formeel te gaan ontbinden.

De commissie oordeelt dat deze raad nog bestaansrecht heeft en ten onrechte niet meer gefaciliteerd wordt. Ook oordeelt de commissie dat de Wmcz2018 en ook deze voorgenomen wijziging om een reglementswijziging of heel nieuw reglement vragen, en dat is er nog niet. Alle raden, inclusief de verwantenraad, hebben daar instemmingsrecht op. De commissie wijst er verder op dat inhoudelijk het gesprek niet is gevoerd over nut danwel noodzaak van betrokkenheid van verwanten in de cliëntmedezeggenschap terwijl het kwaliteitskader Forensische zorg, en de model medezeggenschapsregeling van VGN dat wel benoemen.

Voor ontbinding ziet de commissie geen aanleiding aangezien er niet is aangetoond dat de verwantenraad disfunctioneert.